GA NAAR INHOUDSOPGAVE
GA NAAR LITERATUUR A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Y Z
GA NAAR SAMENVATTING


HOOFDSTUK 18
EVALUATIE VAN DE ONDERZOEKEN MET VEGANISTEN

18.1 Inleiding
Er is in Nederland over het algemeen weinig onderzoek gedaan naar de vitaminevoorziening van de bevolking. Als er al onderzoeken zijn dan wordt over vitamine B12 weinig gerapporteerd. Waarschijnlijk hangt dit samen met het feit dat de bepaling van het B12-gehalte van het voedsel een moeilijke zaak is, en verder hangt het waarschijnlijk samen met het feit dat B12 niet is opgenomen in de Nederlandse Voedingsmiddelentabel.

18.2De resultaten samengevat
Ondanks een flink aantal onderzoeken wordt slechts in enkele gevallen aan de criteria 1 t/m 5 voldaan (6 en 7 zijn sowieso niet gangbaar). De onderzoeken laten zich verdelen in twee soorten.
Beschrijvingen van individuele gevallen
Onderzoek onder willekeurig samengestelde groepen veganisten

Ad 1
Uit de onderzoeken waarin individuele gevallen worden beschreven kan statistisch niets worden opgemaakt over hoe vaak afwijkingen bij veganisten precies vóórkomen. Wel bieden ze veel informatie over de aard van de afwijkingen, en wordt in veel gevallen ook duidelijk of er al dan niet verbeteringen optreden na B12-therapie. Deze beschrijvingen moeten gezien worden als het topje van de ijsberg. Lang niet alle gevallen komen immers in de medische literatuur terecht. Deels komt dat doordat tijdschriften over dergelijke gevallen alleen willen publiceren wanneer alle details over oorzaken, verloop en dergelijke exact bekend zijn. En dat is maar zelden het geval.

Ad 2
De onderzoeken waarbij niet wordt uitgegaan van mensen die al ziek zijn, maar waarbij ervoor wordt gekozen om een min of meer willekeurige groep veganisten te onderzoeken, leveren wel informatie op over de mate van het in de praktijk voorkomen van B12-gebreksverschijnselen bij veganisten. Dergelijk onderzoek heet epidemiologisch onderzoek, waarbij vaak (maar niet altijd) met een controlegroep wordt gewerkt. Op een systematische en omvangrijke schaal heeft een dergelijk onderzoek echter nog nooit plaats gevonden. Van de hierboven beschreven onderzoeken zijn er 19 met een min of meer epidemiologisch karakter. Omdat er tussen deze onderzoeken zeer grote verschillen in aanpak bestaan, is het niet mogelijk de resultaten zonder meer met elkaar te vergelijken. In deze 19 onderzoeken gaat het over in totaal 969 veganisten. Er zijn statistisch gezien drie soorten:

Categorie 1
Bij 12 van deze onderzoeken wordt het aantal veganisten met afwijkingen als gevolg van B12-gebrek in aantallen personen uitgedrukt: [Banerjee 1960]; [Bar-Sella 1990]; [Crane 199x - 4]; [Donath 1953]; [Ellis 1967]; [Ellis 1970]; [Knuiman 1982]; [Mervyn 1954]; [Sanders 1978]; [Smith 1962]; [West 1966]; [Wokes 1955a].

Categorie 2
Bij 3 onderzoeken worden de bevindingen in een percentage uitgedrukt [Register 199x]; [Roberts 1973]; [Miller 1991].

Categorie 3
Bij 4 onderzoeken worden de bevindingen door middel van een correlatiefactor uitgedrukt. Deze geeft aan hoe de afwijkingen en de B12-concentraties zich tot elkaar verhouden [Crane 199x - 1]; [Specker 1988b]; [Specker 1990]; [Dagnelie 1988].

Ad categorie 1
Bij deze onderzoeken zijn in totaal 510 veganisten betrokken. Bij 41 van hen worden min of meer ernstige afwijkingen gevonden. Dat is ruim 8 procent.

Ad categorie 2
Bij deze onderzoeken wordt het aantal personen met afwijkingen uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal personen [Register 199x]; [Roberts 1973]; [Miller 1991]. Bij Register [199x] gaat het om 28 mensen waarvan bij 38 procent een verhoogde UMMA-concentratie of homocysteïne-concentratie wordt vastgesteld. Bij Roberts [1973] gaat het om 322 Indiase personen waarbij 47 procent afwijkingen vertoont (alleen gehypersegmenteerde neutrofielen). Bij Miller [1991] gaat het om 67 macrobiotische personen waarbij in totaal 24,4 procent afwijkingen vertoont (een verhoogd MMA).

Ad categorie 3
Bij de onderzoeken in deze categorie worden geen percentages of aantallen genoemd maar wordt een positieve correlatie gevonden tussen de lage B12-concentraties bij macrobioten en de B12-gebreksverschijnselen. Bij Crane [199x - 1] wordt een positieve correlatie gevonden tussen de B12-concentratie en het MCV en MCH. Bij Specker [1988b] gaat het om 17 moeders en 17 kinderen en wordt de positieve correlatie gevonden in verband met een verhoogd MMA. Hetzelfde geldt voor Specker [1990] waar 13 macrobiotische moeders en hun kinderen bij zijn betrokken. Bij Dagnelie [1988] gaat het om 50 kinderen en om de positieve correlatie tussen de B12-concentratie en een verhoogd MCV.

Opmerking: De categorieën 1 en 2 zouden eventueel bij elkaar opgeteld kunnen worden. Samen beslaan deze dan 927 veganisten waarvan er in totaal 219,33 afwijkingen vertonen, dat is 23,7 procent.

Tenslotte moet nog vermeld worden dat er twee onderzoeken zijn waar alleen naar de B12-concentratie is gekeken, en niet naar het vóórkomen van B12-gebreksverschijnselen. Deze twee onderzoeken van Crane [1988 en 199x - 3] (nog niet gepubliceerd) zijn gedaan onder willekeurig samengestelde groepen veganisten. Van de 71 veganisten die aan deze twee onderzoeken meededen, zaten er 28 onder de normaalwaarde, dat is 40 procent.

18.3 Evaluatie van de onderzoeken
Uit bovenstaande conclusies zou ik niet willen afleiden dat afwijkingen als gevolg van een (strikt) veganistische voeding (zonder B12-pillen en voedingssupplementen) een zeldzaamheid zijn. Naar mijn mening komen de symptomen als gevolg van B12-gebrek bovendien nog veel méér voor dan uit de onderzoeken blijkt. Om verschillende redenen denk ik dat:

Tenslotte vraag ik mij af of het belangrijk is om te weten hoe frequent afwijkingen als gevolg van B12-gebrek precies voorkomen. De symptomen zijn dusdanig ernstig, komen zo sluipenderwijs opzetten, en zijn zo eenvoudig te bestrijden, dat het gebruik van B12-supplementen minstens voor iedereen is aan te raden. Daarmee kan worden voorkomen dat er afwijkingen ontstaan, en dat heeft als bijkomend voordeel dat er ook geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de onveganistische methode waarmee de B12-concentratie in het bloed wordt bepaald. In veganistische kringen neemt met de aanbeveling supplementen te gaan gebruiken steeds serieuzer.

Ik ben er voorstander van heel openlijk te stellen dat B12 een zwak punt is van veganisme, een onvolkomenheid zo je wilt. Alle voedingswijzen hebben hun voor- en nadelen, bij veganisme is dat B12. Door sommige veganisten is het B12-probleem naar mijn mening te veel gebagatelliseerd. Het is wel voorgekomen dat informatie uit wetenschappelijke hoek werd verdraaid, eenzijdig werd geïnterpreteerd of selectief werd gebruikt. Soms werd de nadruk gelegd op enkelingen die na tientallen jaren veganistisch eten nog steeds nergens last van hadden [Nouws 1989]. Een voorbeeld van onlogica is de bewering dat B12 in slechts zulke kleine hoeveelheden nodig is, dat tekorten om die reden zeer onwaarschijnlijk geacht moeten worden. Verschillende 'veganistische' stromingen hebben het B12-probleem naar mijn mening soms gebruikt om hun specifieke invulling van veganistisch eten aan de man/vrouw te brengen. De hygiënisten (Shelton), de macrobioten, de rauwkostaanhangers, allemaal hebben ze wel eens beweerd dat juist in een deel van het door hun aanbevolen voedsel, vitamine B12 zat (respectievelijk bijvoorbeeld noten, tempeh en kiemen), of dat in de darmen B12 werd aangemaakt, mits de desbetreffende eetwijze maar werd aangehouden [Ahimsa 1981]. Of er werd afgegeven op elkaar, bijvoorbeeld op de macrobiotische kookwijze, omdat de B12 daarbij kapot gekookt zou worden (wat bij B12 nauwelijks het geval is). Sommige macrobioten zijn qua B12-voorziening, vanwege de vis die ze (af en toe) eten beter af dan veganisten. Toch werd beweerd dat de B12-tekorten bij macrobioten juist veroorzaakt zouden worden door een verstoorde darmflora als gevolg van diezelfde vis [Coughlin].

Het zwakke punt van veganistische voeding is B12. Daar open over zijn maakt veganisme alleen maar sterker.



GA NAAR INHOUDSOPGAVE
GA NAAR LITERATUUR A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Y Z
GA NAAR SAMENVATTING