De risico's van B12-tekorten zijn bij kinderen groter dan bij volwassenen
omdat kinderen een veel kleinere voorraad hebben van allerlei voedingsstoffen
[Dagnelie 1988]. Veganistische kinderen zijn
qua vitamine B12 waarschijnlijk slechter af dan macrobiotische kinderen
omdat zij in het geheel geen B12-bevattende vis (en melk) binnenkrijgen.
Een vraag die vaak wordt gesteld is hoe het kan dat baby's soms ernstige
afwijkingen krijgen terwijl het B12-gehalte van het bloed van de moeder
niet extreem laag is (men gaat er vanuit dat deze concentratie een indicatie
is van de totale lichaamsvoorraad). Waarschijnlijk gaat tijdens de zwangerschap
vooral de B12 die in de darmen wordt geabsorbeerd naar de foetus. Pas in
tweede instantie, bij vrouwen met geen of weinig B12-inname, wordt ingeteerd
op de lichaamsvoorraad. De hoeveelheid B12 die de foetus nodig heeft valt
trouwens nogal mee: de foetus bevat in totaal zo'n 25 tot 50 microgram.
Op een totale lichaamsvoorraad van 3000 microgram is dat niet zo veel [Roberts
1973]. Luhby en anderen [1958, 1961] toonden
aan dat 45 procent van de radioactief gemerkte cyanocobalamine die via
de mond wordt opgenomen, in de foetus terecht komt. Tegelijkertijd wordt
radioactief gemerkte B12 uit de lever niet opgenomen door de foetus. Deze
hypothese kan worden bevestigd met UMMA-metingen. De urine-MMA-concentratie
van zuigelingen hing in één onderzoek niet samen met de duur
van het zogen of met de tijd dat de moeder al strikt vegetarisch was [Specker
1988b]. Elders werd echter wel een duidelijke verlaging van de B12-concentratie
in de melk gevonden, naarmate de duur van een strikt vegetarische eetwijze
langer was. Het is echter niet zeker wat de oorzaak hiervan is. Het zou
kunnen liggen aan een verandering van de eetgewoonten tijdens de zwangerschap
of de zoogperiode. De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid B12 voor kinderen
is 0,221 microgram per dag. Dit is een hoeveelheid waarvoor in één
onderzoek met macrobiotische vrouwen nog een correlatie met een verhoogd
MMA werd gevonden. De aanbevolen hoeveelheid biedt volgens de auteurs [Specker
1990a] daarom niet genoeg marge om de veiligheid voor iedereen te kunnen
garanderen. Een verhoogd MMA kon pas niet meer worden aangetoond bij een
dagelijkse inname van 0,37 microgram per dag.
Bovenstaande conclusie van Specker [1990a]
wordt echter gerelativeerd door een andere bevinding van Specker [1990b].
Macrobiotische moeders geven hun zuigelingen bij voorkeur uitsluitend borstmelk
en het lijkt erop dat borstmelk de MMA-concentratie van de zuigeling, in
vergelijking met instant koemelk, sowieso doet verhogen. Dit is mogelijk
het gevolg van de aanwezigheid van vetzuren met een oneven ketenlengte
in moedermelk die als bouwstenen van methylmalonaat gezien kunnen worden;
koemelk bevat deze vetzuren niet.
Extra: door Dagnelie [1988] (zie ook Dagnelie [1992]) is onderzoek gedaan naar het voorkomen van PCB's en resten van bestrijdingsmiddelen in moedermelk. Wat bleek was dat de concentratie van deze stoffen bij vrouwen met een macrobiotische voeding lager was dan bij omnivore vrouwen. Het terugdringen van de gifstoffen in moedermelk is mogelijk door het eten van vlees en zuivelproducten te mijden, en niet te roken.