Dit intermezzo over het bloed is bedoeld om te kunnen begrijpen wat de gevolgen zijn van een B12-gebrek voor het bloed en hoe via het bloed diagnoses gesteld kunnen worden [Buscher 1990]; [Bergmeijer 1984].
Bloed bestaat grotendeels uit water met daarin de bloedcellen en een groot aantal opgeloste stoffen. Het bloed zonder de bloedcellen heet bloedplasma. Het bloed zonder de bloedcellen en het fibrinogeen (een stollingseiwit) heet bloedserum (B12-bepalingen worden bijna altijd gedaan met het bloedserum).
9.1 De bloedcellen
Elke type bloedcel maakt tijdens de aanmaak een aantal voorstadia door.
De vroegste stadia lijken veel op elkaar. Aan het begin van iedere reeks
staan de stamcellen, deze stamcellen komen voort uit één
soort (pluripotente) stamcellen. Normaal komen er weinig onrijpe cellen
in de bloedbaan voor. Er zijn drie soorten bloedcellen:
9.1.2 De witte cellen
Er zijn 5 soorten witte bloedlichaampjes: eosinofiele-, basofiele-
en neutrofiele granulocyten, monocyten en lymfocyten. De granulocyten zijn
zo genoemd omdat na kleuring korreltjes in de celvloeistof te zien zijn.
De granulocyten bestrijden bij een infectie de betreffende bacteriën.
De bacteriën worden hierbij opgeborgen in een soort zakje, waarna
ze worden verteerd. Dit proces heet fagocytose. De eosinofiele granulocyten
spelen daarnaast een rol bij de immuniteit. Onder andere lichaamsvreemde
eiwitten worden door deze cellen afgebroken. De monocyten zijn de grootste
witte bloedcellen en zijn net als de granulocyten betrokken bij de fagocytose.
Ze zijn gespecialiseerd in het verteren van de grotere bacteriën.
Ze hebben bovendien een voorhoedefunctie en zijn als eerste aanwezig om
de binnengedrongen bacteriën op te ruimen. De kernen van de monocyten
zijn enkelvoudig (monos) terwijl de kernen van de andere witte bloedcellen
uit meerdere segmenten bestaan.
Bij infectieziekten is de vraag naar witte bloedcellen groter dan normaal.
Als gevolg van de grotere productie in het rode beenmerg komen er dan meer
onrijpe granulocyten in het bloed voor. Onder normale omstandigheden bevindt
slechts 5 procent van de granulocyten zich in het bloed. De rest wordt
in het beenmerg reserve gehouden. De rijping vanuit de stamcel naar eosinofiele-,
basofiele- en neutrofiele granulocyten neemt 3 tot 4 dagen in beslag. De
levensduur van de granulocyten bedraagt 6 tot 11 dagen. Ook voor de aanmaak
van granulocyten zijn B12 en foliumzuur nodig. Lymfocyten zijn er in verschillende
groottes. Iedere soort is gespecialiseerd in één bepaalde
ziektekiem of lichaamsvreemde stof. Ook lymfocyten zijn afkomstig van de
stamcellen in het rode beenmerg. De rijping vindt echter plaats in de lymfeklieren,
de milt, de zwezerik (klierachtig, alleen in de jeugd sterk ontwikkeld
hormoonvormend orgaan) en de amandelen.
9.1.3 De bloedplaatjes
Bloedplaatjes (trombocyten) hebben geen kern. Het zijn net als de rode
bloedcellen geen echte cellen maar celdelen, die omgeven zijn met een celmembraan
en die zich hebben afgesnoerd van stamcellen die megacaryocyten heten.
Het zijn een soort schijfvormige zakjes die in het bloed zweven en gevuld
zijn met stoffen die nodig zijn voor de bloedstolling. Een tekort aan bloedplaatjes
heeft tot gevolg dat het bloed niet stolt en bloedingen daardoor de neiging
hebben almaar door te gaan.
9.2 Het bloedplasma
Het bloedplasma bevat verschillende eiwitten: albumine, globuline en
fibrinogeen, transferrine en ferritine.