1.1 Addison's pernicieuze anemie
De geschiedenis van vitamine B12 hangt samen met een ziekte waarvan
men wel al lange tijd het bestaan, maar niet de oorzaak kende: pernicieuze
anemie. Deze ziekte komt alleen bij mensen voor. Het begon in 1823 toen
Scarth Combe 1824 een geval van bloedarmoede met dodelijke afloop beschreef.
Hij schreef de ziekte toe aan het niet of slecht functioneren van de spijsverterings-
en opname-organen. Later, in 1855, beschreef ook Addison het verloop van
het ziektebeeld van een patiënt [Herbert 1975a]:
'Het gelaat wordt bleek, het oogwit parelkleurig, in het algemeen wordt geen verwaarloosde maar eerder een futloze indruk gewekt; de hartslag heeft wel het juiste ritme, maar is opmerkelijk zwak en gemakkelijk weg te drukken, af en toe is in het hart een lichte steek voelbaar die al kan optreden bij de minste inspanning. Er is een steeds grotere weerzin tot activiteit waarbij vrijwel onmiddellijk uitputting optreedt en men buiten adem geraakt; het hart gaat bij een verhoogde activiteit direct snel en sterk kloppen; het hele lichaamsoppervlak heeft een bleek, glad en wasachtig aanzien; de lippen, het tandvlees en de tong lijken bloedeloos; alle kracht verdwijnt uit ieder lichaamsdeel; de eetlust valt weg; extreme zwakte van lichaam en geest overheersen, bij de minste of geringste lichamelijke inspanning ontstaat ademnood en begint het hart sterk te kloppen; rond de enkels kan zich een klein vochtgezwel (oedeem) vormen. De zwakte neemt extreme vormen aan; de patiënt kan niet meer zelfstandig overeind komen; zo nu en dan valt het bewustzijn weg. Hij komt terecht in een stadium van totale hulpeloosheid en apathie als gevolg van de volledige lichamelijke en geestelijke uitputting, waarna de dood intreedt. Tot op het allerlaatst, na een soms maanden durende ziekte, is er een opvallend contrast tussen het opgeblazen zware lichaam en de in alle opzichten waarneembare verzwakking en uitputting'.
Castle [1970] is van mening dat de criteria
die Addison destijds gebruikte bij de beschrijving van pernicieuze anemie,
andere waren dan die van tegenwoordig. Verschijnselen die in sommige gevallen
doorgingen voor pernicieuze anemie waren feitelijk verschijnselen van foliumzuurgebrek
(schuingedrukt in het citaat). In 1872 kwam Biermer met de term 'voortschrijdende
pernicieuze anemie'. Uiteindelijk zou het ziektebeeld de naam 'Addison's
pernicieuze anemie of gewoon 'pernicieuze anemie krijgen. Ook worden wel
de namen 'Biermer's pernicieuze anemie', de ziekte van Biermer en 'de ziekte
van Addison-Biermer
gebruikt. De letterlijke betekenis van pernicieuze anemie is: een verderfelijke/schadelijke
vorm van bloedarmoede.
Bijna honderd jaar lang bleef pernicieuze anemie een ongeneselijke
ziekte.
1.2 Intrinsieke en extrinsieke factor
G.R. Minot and W.P. Murphy wonnen in 1926 een Nobelprijs met de ontdekking
dat de ziekte is te genezen door grote hoeveelheden lever of leverextract
te eten. Dit na de ontdekking dat bij honden na groot bloedverlies in verhoogd
tempo nieuw bloed wordt aangemaakt na het eten van lever. Het werkzame
bestanddeel in het leverextract werd anti-pernicieuze-anemie-factor genoemd.
In 1929 deed Castle een experiment waarbij hij bij pernicieuze anemie patiënten
eerst leverextract, daarna maagsap (van andere mensen of dieren) en daarna
een combinatie van beide toediende. De anti-pernicieuze-anemie-factor bleek
alleen in het laatste geval werkzaam. Hij concludeerde dat de werking van
anti-pernicieuze-anemie-factor afhankelijk is van de interactie met een
intrinsieke factor, een stof die bij gezonde mensen door de maagwand wordt
afgescheiden. Door hem werd het ontbreken van deze stof als de uiteindelijke
oorzaak van de ziekte gezien. Hij noemde deze stof 'intrinsieke factor'
en die naam is sindsdien gebleven. Anti-pernicieuze-anemie-factor werd
vanaf dat moment extrinsieke factor genoemd.
1.3 Vitamine B12
In 1936 werd door P. Laland en A. Klem ontdekt dat extrinsieke factor
met behulp van het oplosmiddel phenol en actieve kool aan onder andere
lever kon worden onttrokken. De toe te dienen hoeveelheid leverextract
kon hiermee worden teruggedrongen tot 1 milligram, het preparaat was echter
nog steeds voor slechts 1% zuiver. In 1947 ontdekte Mary Shorb dat deze
leverextracten effect hebben op de groei van vele micro-organismen. Daarmee
was een methode ontdekt om de aanwezigheid van extrinsieke factor aan te
tonen: de microbiologische B12-bepaling. In het begin werd hiervoor het
micro-organisme Lactobacillus lactis Dorner gebruikt. Gesteund door
deze nieuwe techniek slaagde het onderzoeksteam van E. Rickes en K. Folkers
er in 1948 in de Verenigde Staten in om extrinsieke factor in zuivere kristalvorm
uit runderlever te isoleren [Folkers 1990].
Onafhankelijk hiervan deed het team van Lester Smith & L.F.J. Parker
dit twee weken later ook in Engeland [Ungley 1955].
Vanaf dit moment spreekt men van vitamine B12. Het is niet verwonderlijk
dat deze onderzoekingen in industriële laboratoria plaats vonden:
voor het isoleren van 15 mg zuivere vitamine B12 was ongeveer 1000 kg verse
lever nodig [Fantes 1949] [Vegan
Society 1989].
1.4 Foliumzuur
In 1932 werden door Lucy Wills en haar collega's pogingen ondernomen
om 'intrinsieke factor' in pure vorm te verkrijgen (uit onder andere varkensmagen!).
Zij ontdekten dat de symptomen van Addison's pernicieuze anemie niet altijd
met succes te bestrijden waren met de combinatie van zuivere B12 en intrinsieke
factor. In sommige gevallen lukte dit alleen met een ongezuiverd leverextract
+ intrinsieke factor. Er was dus blijkbaar nog een stof die bij de genezing
een rol speelde en waar sommige patiënten een tekort aan hadden. In
1941 werd deze stof voor het eerst in pure vorm verkregen uit groene bladeren
(spinazie). De naam voor deze stof werd foliumzuur (vitamine B11 of vitamine
M) (folie betekent blad).
1.5 De molecuulformule
Tussen 1950 en 1961 [Schneider 1987] is
gewerkt aan het blootleggen van de chemische structuur van B12; dit was
een moeizaam en langdurig proces. Een van de neveneffecten van dit onderzoek
was de ontwikkeling van een hele reeks meet- en analysetechnieken die het
vakgebied van de scheikunde een impuls heeft gegeven [Zagalak
1979]. Dorothy Hodgkin slaagde er in samenwerking met anderen (Merck;
British Drug Houses; Glaxo laboratories; en de Universiteit van Cambridge)
in om met behulp van röntgenkristallografie de ruimtelijke structuur
van het B12 molecuul boven tafel te krijgen [Smith
1965]. Zij ontving hiervoor in 1964 de Nobelprijs voor de scheikunde.
Het wetenschappelijk onderzoek kwam pas werkelijk op gang na de ontdekking
dat in de natuur niet dieren of planten, maar micro-organismen verantwoordelijk
zijn voor de aanmaak van B12. Met die kennis kon B12 in grote hoeveelheden
(veganistisch) geproduceerd gaan worden (in het begin nog als bijproduct
van antibiotica-productie), en was de mogelijkheid geschapen om met B12
volop proefnemingen te gaan doen.
1.6 'Animal-Protein-Factor'
Een geheel andere weg waarlangs het bestaan van B12 werd vermoed was
het onderzoek naar de groeifactoren in kippenvoer. Er moest in de voeding
een stof aanwezig zijn die verantwoordelijk was voor de groei die niet
in plantaardige eiwitbronnen aanwezig was. Men sprak van de 'animal-protein-factor'
(APF) [Zucker 1950]. Een zeer belangrijke ontdekking
was dat de uitwerpselen van kippen vooral in de zomermaanden veel 'APF'
bevatte. Deze ontdekking stond aan het begin van een reeks experimenten
die leidden tot de ontwikkeling van bacteriologische fermentatieprocessen
voor de industriële productie van B12.
1.7 Synthese
Het wetenschappelijk onderzoek ging zich nu onder andere richten op
de aanmaak van B12 zoals die plaats vindt in bepaalde micro-organismen.
Die synthese is een van de meest complexe aaneenschakelingen van chemische
reacties die in levende organismen voorkomen. Er was nog tien jaar onderzoek
nodig voordat B12 geheel langs chemische weg gemaakt kon worden (hiervoor
zijn 70 afzonderlijke reactiestappen noodzakelijk) [Ward
1989].
1.8 De term pernicieuze anemie
De geschiedenis van B12 is een succesverhaal. Voor de wetenschappers
op het gebied van scheikunde, stofwisselingsziekten, farmacologie, microbiologie
en voeding, is B12 een grote uitdaging geweest. Pernicieuze anemie, eerst
een dodelijke ziekte, is nu op eenvoudige wijze te behandelen.
Rond de term pernicieuze anemie bestaat enige begripsverwarring. Hoewel
het logisch lijkt de term pernicieuze anemie als de letterlijke aanduiding
van (een vorm van) bloedarmoede te zien, staat de term in de medische literatuur
voor een vorm van B12-gebrek waarvan de oorzaak is het ontbreken (of niet
goed functioneren) van intrinsieke factor. Bloedarmoede is bij deze ziekte
één van de symptomen, maar er kunnen ook andere symptomen
optreden, zoals bijvoorbeeld aandoeningen aan het zenuwstelsel. Deze kunnen
optreden onafhankelijk en zelfs zonder het gelijktijdig voorkomen van de
bloedarmoede. Het gebruik van de term pernicieuze anemie heeft daardoor
de nodige misverstanden veroorzaakt. Om verwarring te voorkomen zou het
beter zijn om voluit van 'Addison's pernicieuze anemie' of van 'de ziekte
van Biermer' te spreken. 'Addison's pernicieuze anemie' is één
van de vele mogelijke oorzaken van B12-gebrek. Ook veganistische voeding
is slechts één van de vele oorzaken van B12-gebrek. (Zie
hoofdstuk 12 voor meer informatie over de oorzaken
van B12-gebrek.) Eén van de misverstanden die door het gebruik van
de term pernicieuze anemie is ontstaan, is dat als gevolg van B12-gebrek
alleen bloedarmoede zou ontstaan, of dat dit minstens het eerste symptoom
zou zijn dat optreedt. Beiden zijn niet het geval. Addison's pernicieuze
anemie is de meest voorkomende vorm van B12-gebrek; de ziekte treedt meestal
op hogere leeftijd op. Veganisten kunnen uiteraard ook pernicieuze anemie
krijgen, echter niet als gevolg van veganistische voeding. (Zie 12.2.1
voor meer informatie over pernicieuze anemie).