5.1 Verschillen tussen mensen en dieren
Alle dieren (inclusief mensen) hebben vitamine B12 nodig om te kunnen
groeien en gezond te zijn (een uitzondering vormt waarschijnlijk de huisvlieg
[Wakayama 1984]). Toch zit de B12-huishouding
bij veel dieren anders in elkaar dan bij mensen. Bij honden is bijvoorbeeld
nog nooit iets gevonden dat op intrinsieke factor lijkt [Adams
1972]. Verder is de B12-behoefte van honden veel groter dan die van
de mens: 22 tot 30 microgram B12 per kg voedsel. Bij dieren komt in het
bloed slechts één B12-bindingseiwit voor; mensen hebben er
meerdere (zie 6.1). Dit B12-bindingseiwit
bindt de B12 veel krachtiger dan de B12-bindingseiwitten van mensen. Misschien
kan de sterke B12-eiwitbinding verklaren waarom bloedarmoede als gevolg
van B12-gebrek bij dieren niet of nauwelijks voorkomt [Friedrich
1988]. B12-gebrek kan bij apen, fruitvliegjes en varkens ernstige neurologische
aandoeningen veroorzaken zonder dat er ook maar enige bloedafwijkingen
ontstaan. De effecten van B12-tekort bij dieren zijn voornamelijk onvruchtbaarheid,
afnemende eetlust en geremde groei. Een overeenkomst met mensen is dat
ook voor dieren een aanhoudend B12-gebrek dodelijk is. Zowel bij mensen
als bij dieren is als gevolg van B12-gebrek de MMA- en homocysteïne-concentratie
verhoogd (zie hoofdstuk 15) [Allen
1990]; [Chu 1988].
5.2 Hoe komen dieren aan B12
Iedere diersoort heeft eigen methoden om de B12 (die slechts door micro-organismen
kan worden geproduceerd) in hun darmen te krijgen.
Veel dieren (inclusief mensen) zijn simpelweg afhankelijk van wat ze
aan B12 via het voedsel naar binnen krijgen. Bijvoorbeeld door wormen,
vissen of insecten te eten (bij laatstgenoemde dieren maken micro-organismen
in de darmen de B12 aan). Of door voedsel te eten waar nog B12-bevattende
bodemdeeltjes aan kleven. Of door bij het zoeken naar voedsel flink in
de bodem te wroeten (denk bijvoorbeeld aan wilde zwijnen).
Bij veel dieren wordt B12 in de dikke en blinde darm gevormd. Deze
B12 is echter meestal niet opneembaar. Daar zijn twee redenen voor: 1:
de enige plaats in de darmen waar B12 kan worden opgenomen zit in sommige
gevallen nog vóór de plaats waar de B12 wordt aangemaakt,
en 2: de B12 die zich bevindt in nog intacte/levende bacteriën is
niet opneembaar. Deze B12 kan echter wel opgenomen worden wanneer de dieren
hun eigen poep of die van andere beesten weer opeten. In de maag kunnen
deze bacteriën namelijk wel verteerd worden, waardoor de B12 beschikbaar
komt.
Het eten van de eigen poep wordt onder andere door ratten en gorilla's
gedaan. Ook kippen (en andere vogels) eten poep (zijn koprofaag) en komen
op die manier aan hun B12. De corronoïden die zich in de verse poep
van kippen bevinden worden aangemaakt in de blinde darm; slechts 0,5 procent
hiervan zijn cobalaminen en deze zijn op die plek niet opneembaar [Houwelingen
1971]. Verse kippenpoep bevat weinig cobalaminen, de cobalaminen-concentratie
neemt echter door natuurlijke fermentatie vanzelf toe. Na 72 uur bij 30
graden Celsius kan de cobalaminen-concentratie al flink zijn opgelopen
[Hallbrook 1991]. Bij kippen zijn als gevolg
van B12-tekorten de volgende afwijkingen geconstateerd: groeistoornissen
bij jonge dieren; misvormingen van embryo's; zenuwaandoeningen; vervetting
van hart, nier en lever; en bloedarmoede. Vogels die de mogelijkheid hebben
hun eigen mest te eten, hebben geen B12-houdend voedsel nodig [Zucker
1950]. In de bio-industrie wordt B12 daarom aan het voer toegevoegd.
Bij konijnen bestaat een speciaal mechanisme waarin twee soorten poep
een rol spelen: de dag- en de nachtpoep. Een deel van het half verteerde
voedsel in de dunne darm gaat niet naar de dikke darm maar naar de blinde
darm, daar wordt de nachtpoep gevormd. In de dikke darm wordt de dagpoep
gevormd, dat zijn de bekende keutels die je in de natuur overal kunt zien
liggen. De nachtpoep ondergaat in de blindedarm een fermentatieproces van
24 uur. Deze nachtpoep wordt 's ochtends veelal opgegeten waardoor de micro-organismen,
waarin zich tijdens het fermentatieproces B12 heeft gevormd, worden verteerd
en nog eens over de volle lengte door de dunne darm gaan zodat de B12 (en
andere voedingsstoffen) kan worden opgenomen [Zucker
1950]. Eenzelfde fermentatieproces wordt vermoed in de krop (een uitstulping
in de slokdarm) van sommige vogels. Ook is er bij vogels misschien aanmaak
van ter plekke opneembare B12 in de darmen.
De herkauwers lijken van alle dieren het best te zijn uitgerust voor
de productie van B12. De B12-producerende micro-organismen bevinden zich
bij hen in de pens (slechts 3 - 15 procent van de corronoïden die
in de pens worden gevormd zijn cobalaminen). Een deel van de analogen die
in het darmstelsel van veel dieren worden geproduceerd hebben trouwens
een belangrijke functie als groeifactor voor de bacteriën die niet
hun eigen corronoïden kunnen aanmaken, maar wel enzymen voor het spijsverteringsproces
leveren. De analogen komen ook voor in de organen van bijvoorbeeld konijnen,
varkens en runderen en in zeedieren, in een concentratie van 3 tot 25 procent
[Kondo 1980]. Voor het aanmaken van B12 in het
eigen darmstelsel is uiteraard kobalt nodig. Schapen (en andere grazers)
kunnen een B12-gebrek oplopen wanneer ze leven in kobalt-arme gebieden;
dergelijke gebieden komen op vele plaatsen in de wereld voor, onder andere
in Noordwest Europa, Australië, Nieuw Zeeland, Kenia, de Verenigde
Staten en de Republiek Rusland. De kobalt-armoede van de bodem hangt vermoedelijk
samen met een grote jaarlijkse regenval. Soms wordt in dergelijke gebieden
kunstmatig kobalt aan de grond of aan het voer toegevoegd of krijgen herkauwers
een zogenaamde kobaltkogel in hun maag die langzaam kobalt afstaat [Rice
1987]. In normale omstandigheden kunnen schapen wel 1000 microgram
B12 en zo'n 3000 microgram analogen per dag aanmaken [Friedrich
1988]. Ook konijnen die via de voeding te weinig kobalt binnen krijgen,
kunnen met een B12-gebrek te maken krijgen [Simnett
1965].
Het paard en de olifant zijn in tegenstelling tot herkauwers monogastrisch:
ze hebben maar één maag. Ze hebben echter wijde darmen en
een grote blinde darm en hoewel hierin waarschijnlijk B12 gevormd wordt,
kunnen ze die vermoedelijk niet opnemen [Voeding
1979]. Hoe paarden in de natuur aan genoeg B12 komen is niet duidelijk.
Bij fruitetende apen (colobus, slankaap en neusaap) wordt B12 aangemaakt
in het eerste deel van de maag dat bij hen vergroot is. Bladeren, fruit,
en zaden ondergaan hier een fermentatie [Voeding
1979]. Orang-oetan's en Resusaapjes die in dierentuinen leven krijgen
na verloop van tijd een B12-gebrek dat zich uit in aandoeningen aan hun
zenuwstelsel en het gezichtsvermogen [Scherer 1944];
[Kunze 1977]. Aangenomen wordt dat de apen in
het wild toch kleine hoeveelheden dierlijk voedsel eten [Kunze
1977]. Bekend is dat chimpansees termieten eten; deze bevatten zeer
veel B12. Fruitvliegjes krijgen genoeg B12 binnen door het eten van de
bacteriën die zich op fruit bevinden [Bender
1984].
In veel voedsel is B12 veelal gebonden aan eiwitten en deze B12 is
(waarschijnlijk) alleen opneembaar wanneer het voedsel eerst de maag passeert
waar de vitamine B12-moleculen door de inwerking van onder andere maagzuur
kunnen worden losgemaakt. Vandaar ook dat voor de aanmaak van direct opneembare
B12 vooral de bacteriologische processen in het eerste deel van het spijsverteringskanaal
belangrijk zijn (bijvoorbeeld krop en pens).
In de huidige niet-veganistische delen van de wereld zijn herkauwers
de belangrijkste bron van B12 voor mensen. Voorbeeld: in 1923 in Duitsland
na de eerste wereldoorlog (1914 - 1918) kwamen pernicieuze anemie-achtige
symptomen in de stad Göttingen 7 maal meer voor dan in 1908. In 1926,
toen de schaarste aan vlees inmiddels grotendeels voorbij was dit nog maar
3 maal zo veel [Kern 1932].