De naam 'vitamine' is afkomstig van de Poolse scheikundige Casimir Funk,
die in 1912 uit rijstzemelen een onzuiver preparaat isoleerde, dat werkzaam
bleek te zijn tegen de gebreksziekte beriberi (darm-, maag- en hartstoornissen
en zenuwontstekingen). Dit preparaat (vitamine B1) bezat een aminegroep
en daarom noemde hij het 'vitamine' (vita = leven). De meeste vitamines
bevatten geen aminegroep, toch is de naam gebleven [Grote
Oosthoek]. Om te voorkomen dat vitamines als een verzameling van aminen
worden gezien is rond 1950 besloten om de laatste n in het woord vitaminen
officieel te vervangen door een s.
Vitamines hebben een rol in de stofwisseling, ze reguleren de chemische
reacties in het lichaam waarbij voedingsstoffen worden omgezet in nieuwe
weefsels, cellen en energie. Er zijn 12 vitamines inclusief de B-groep
met 8 vitamines. Van de 12 vitamines kan het lichaam er vijf zelf aanmaken,
echter niet altijd in voldoende hoeveelheden. Vitamines moeten daarom onderdeel
uitmaken van het voedsel. Het ontbreken van de ene vitamine kan de werking
van een andere vitamine onmogelijk maken (met vitamine B12 en foliumzuur
is dat bijvoorbeeld het geval). Van de B-vitamines dacht men aanvankelijk
dat het één vitamine was; later werd duidelijk dat het een
vitaminecomplex is bestaande uit acht vitamines: thiamine (B1), riboflavine
(B2), niacine (B3), pantotheenzuur (B5), pyridoxine (B6), foliumzuur (B11
of vitamine M), cobalamine (B12 of extrinsieke factor) en biotine (vitamine
H). B12 is de laatst ontdekte vitamine. Para-aminebenzoëzuur, inositol
en choline worden soms ook tot de B12-vitamines gerekend, maar moeten waarschijnlijk
niet als vitamines worden beschouwd.
Volgens Wijn [1984] is het gebruikelijk,
maar niet terecht, dat foliumzuur en de cobalaminen tot de B12-vitamines
worden gerekend. Tekorten van de echte B-vitamines (dus zonder B12 en foliumzuur)
leiden over het algemeen tot aandoeningen aan epitheel en zenuwweefsel
(weefsels van ectodermale herkomst) en tot een inefficiënte energievoorziening
door gebrek aan ATP (fosfaathoudend opslagmedium voor energie). Hierdoor
raakt ook de aanmaak van eiwitten verstoord.
Vitamine B12 maakt tezamen met de andere B-vitamines en vitamine C
deel uit van de wateroplosbare vitamines (vitamine A, D, E en K zijn alleen
oplosbaar in vet). Vitamine B12 is overigens ook goed oplosbaar in alcohol
en phenol en is onoplosbaar in aceton, chloroform en ether.
Nadat er door de ontdekking van vitamines een aantal gebreksziekten
met veel succes konden worden bestreden, is de neiging ontstaan de zaak
om te draaien en te veronderstellen dat allerlei onverklaarbare ziekten
de gevolgen van vitaminetekorten zouden kunnen zijn, en deze ziekten als
zodanig te behandelen. Goed gecontroleerde proeven toonden echter aan dat
vele van die veronderstellingen niet gerechtvaardigd zijn [Wijn
1989].