Economie tussen links en rechts

De centrale vraag in dit artikel is of kapitalisme en zaken als geld en rente, die in de huidige economie een grote rol spelen, onvermijdelijk uitbuiting en onderdrukking met zich meebrengen.

Economische systemen
Wat het evalueren van economische systemen lastig maakt is dat er geen enkele plaats op de wereld is waar volgens één bepaald economisch systeem in alle economische behoeften wordt voorzien. In Nederland bijvoorbeeld zijn elementen uit de planeconomie terug te vinden (regeringsbeleid, NMP, milieu- en landbouwsubsidies, Europees regiobeleid, internationale verdragen, boycotmaatregelen, enzovoort), veel kapitalisme (eigendomsrecht, internationale vrije markt), veel collectivistische elementen (belastingstelsel, sociale zekerheid, openbaar onderwijs, subsidieregelingen), en veel 'cadeautjeseconomie' (vrijwilligerswerk, opvoeding, relaties, huishoudelijke arbeid). Economische systemen (zoals kapitalisme, maar ook communisme) manifesteren zich als deelsystemen en in pure vorm komen ze niet voor. Dat maakt het onmogelijk ze in de praktijk op hun economische effectiviteit te toetsten. Wanneer je economische problemen toch aan één specifiek economisch systeem zou toeschrijven liggen de argumenten tegen je stellingname voor het oprapen. Je opponenten kunnen volstaan met de bewering dat de oorzaak van de problemen is gelegen in het feit dat het betreffende systeem een (veel) te groot of (veel) te klein deel van de economie voor z’n rekening neemt (en op grotere of kleinere schaal wel effectief is), of dat er iets mankeert aan de afstemming op de andere (deel)systemen, of zelfs dat de oorzaken van de problemen helemaal in de andere (deel)systemen moeten worden gezocht. Wel is het haalbaar om naar de intrinsieke waarde van een bepaald systeem te kijken, en de vraag te beantwoorden of een systeem onvermijdelijk onmenselijke/onderdrukkende elementen in zich draagt.

Kapitalisme
De basis van kapitalisme berust naar mijn mening op het voor iedereen geldende recht op particulier bezit (waaronder productiemiddelen). Op zichzelf genomen is bezit natuurlijk bijna niks ( in tegenstelling tot bijvoorbeeld het gebruik of de consumptie van goederen). Bezit is pas wat door de daaruit voortvloeiende zeggenschap over zaken. In feite is bezit niet anders dan een bepaalde zeggenschap over zaken. Het gaat hier echter wel om zeggenschap van een bijzonder soort. Veel zeggenschap is het gevolg van of afhankelijk van goed gedrag, van inzet of van kennis en ervaring. Er moet moeite voor worden gedaan. Daarmee vergeleken is de zeggenschap die voortvloeit uit bezit veel onvoorwaardelijker. Er hoeft geen of veel minder verantwoording over worden afgelegd. Van zeggenschap die voortvloeit uit bezit is de sociale dimensie veel kleiner. Het is een vorm van zeggenschap de is losgezongen van het sociale. Hij is onafhankelijker van de goodwill van anderen. Een groot voordeel daarvan is dat het rust en zekerheid kan geven,  zoals ook een eigen huis of een eigen kamer rust en zekerheid kunnen geven. En het biedt ook eigenheid, zoals inrichting of eigen kleding eigenheid bieden. Bezit is een domein, het draagt bij aan de vorming van je persoonlijke niche. Veel mensen hebben behoefte aan een dergelijke niche. Niet omdat ze mensenschuw zijn of zich doorlopend belaagd voelen, en ook niet omdat ze niet met anderen zouden willen samenwerken. Zo’n eigen niche is belangrijk om jezelf te kunnen zijn en om vandaar uit de samenwerking met andere mensen in alle vrijheid te kunnen vormgeven en daarvan te kunnen genieten. Buiten de privé-sfeer, bijvoorbeeld in bedrijven, spelen bovenstaande verlangens uiteraard net zo sterk. Daar heb je immers dezelfde mensen. In bedrijven is de situatie echter gecompliceerder omdat daar vaak sprake is van een situatie waarin meerdere mensen met elkaar moeten samenwerken. Onvoorwaardelijke zeggenschap van één iemand kan in zo’n geval tot problemen leiden. Er zijn dan immers meerdere mensen met behoefte aan eigenheid en invloed. Toch hoeft daaruit niet de conclusie getrokken te worden dat overal waar mensen samenwerken de coöperatie de beste vorm is. Een coöperatie (= bedrijf met gedeeld bezit) is een goede vorm wanneer mensen er voor kiezen geheel gelijkwaardig in een bedrijf te staan, met gedeelde verantwoordelijkheid voor het bedrijf en voor elkaar. In veel gevallen hebben mensen echter helemaal geen zin in het dragen van (evenveel) verantwoordelijkheid voor het bedrijf. Niet omdat ze geen verantwoordelijkheidsgevoel zouden hebben of geen betrokkenheid zouden kunnen opbrengen, en ook niet altijd omdat het ze aan capaciteiten of ervaring zou ontbreken. Dat veel mensen liever slechts aanhaken en de verantwoordelijkheid en continuïteit aan anderen overlaten kan te maken hebben met verschillen in hoe mensen willen zijn, en met verschillen in hoe mensen zich tot een bepaalde zaak willen verhouden. Sommige mensen zijn vreselijk ambitieus terwijl anderen dat veel minder zijn, of hun ambities ergens anders hebben liggen. Sommige mensen vinden het leuk om veel verantwoordelijkheid te dragen terwijl anderen zich daar juist onprettig bij voelen. Sommige mensen besluiten zich met hart en ziel een leven lang op één bepaalde zaak te gooien, anderen komen alleen belangstellend een tijdje kijken. Verschillen in zeggenschap op grond van privé-bezit binnen een bedrijf is één manier om met dergelijke verschillen om te gaan. Het biedt de één de mogelijkheid om vol ambitie een eigen zaak op te zetten, terwijl het de ander de mogelijkheid biedt om er vrijblijvender het hare of het zijne aan bij te dragen. Het biedt de een de mogelijkheid om veel verantwoordelijkheid te dragen, en de ander de mogelijkheid om zich daar juist van de vrijwaren. Met kapitalisme (in de zin van eigendomsrecht) als manier om verantwoordelijkheid te organiseren is naar mening niks mis. Ik beweer overigens niet dat het niet ook op een andere manier kan.

Andere kenmerkende eigenschappen van kapitalisme zouden de vrije markt en de concurrentie zijn. Met een vrije markt, als plek waar mensen of groepen vrijelijk goederen kunnen uitwisselen, lijkt me op zich niks mis. Concurrentie daarentegen lijkt op een soort van elkaar tegenwerken, het tegenovergestelde van samenwerken, en dat is natuurlijk wel een kwalijke zaak. Ik betwijfel echter of concurrentie noodzakelijkerwijs aan kapitalisme vastzit en of concurrentie altijd in de zin van tegenwerken moet worden opgevat. Ik wil beginnen met te stellen dat concurrentie in de zin van elkaar tegenwerken ten behoeve van eigen gewin zowel binnen als buiten de economie, en zowel binnen als buiten kapitalistisch georganiseerde ondernemingen plaatsvindt. Concurrentie is dus niet het keurmerk van kapitalisme. Ik zou bovendien niet weten waarom kapitalisme perse gepaard zou moeten gaan met het elkaar tegenwerken. Ook kapitalistische bedrijven kunnen gericht zijn op samenwerking. Nu weet ik wel dat veel bedrijven zich er niets aan gelegen laten om 'de concurrentie' van het toneel te doen verdwijnen, het hoeft echter niet. Wat veel meer voorkomt dan concurrentie is dat bedrijven gewoon naast elkaar bestaan.  Zolang er van een bepaald type bedrijf niet te veel zijn gaat dat prima.

Naast bewuste concurrentie, het elkaar tegenwerken, wordt kapitalisme ook geassocieerd met het verschijnsel marktbeweging of marktontwikkeling. Op dit moment ligt aan die marktbeweging veel bewuste concurrentie ten grondslag. Ik denk echter dat die marktbeweging er ook zou zijn als er geen bewuste concurrentie zou zijn en zelfs als er sprake zou zijn van zoveel mogelijk samenwerking. Doordat overal op de wereld methoden gevonden worden om anders, sneller, beter, of milieuvriendelijker te produceren, ontstaan er allerlei markteffecten die niemand kan voorzien en die hun uitwerking hebben op de beschikbaarheid en de prijs van goederen. Het kan daardoor gebeuren dat de productie van een bepaald product ineens geen zin meer heeft. Of dat het in allerlei opzichten veel gunstiger is de productie van bepaalde goederen grootschaliger aan te gaan pakken. Als er als gevolg daarvan mensen of het milieu in de problemen komen, dan moeten die problemen naar mijn mening met nieuwe vormen van samenwerking worden opgelost, in plaats van de schuld te geven aan het bestaan van een vrije markt of het vrije ondernemersschap. Aan de andere kant moet ook gezegd worden dat van de vrije markt en het vrije ondernemersschap als zodanig inhoudelijk niks verwacht moet worden. Het zijn de mensen waar het van moet komen.

Ruil en/of geldeconomie
Binnen een kleine gemeenschap, waar gemeenschappelijke plannen worden uitgevoerd, waar afspraken over verantwoordelijkheid zijn gemaakt, waar iedereen elkaar kent, waar iedereen alles van de producten weet, waar kortom overzicht is, daar is geld (en zelfs ruil) overbodig. Wordt de afstand tussen productie en consumptie echter groter, dan neemt ook de anonimiteit toe en verdwijnt het overzicht. Onverantwoord economisch handelen of economisch handelen met onbedoelde negatieve effecten, ligt dan op de loer. Er is dan behoefte aan een eenduidig universeel medium dat de waarde van een product kan overbrengen. Een ruilmiddel/geld biedt in dat geval om verschillende redenen uitkomst. Geld heeft o.a. een informatieve-, een regulatieve-, een overbruggings-, en een sociale functie.

De informatieve functie: in een geldeconomie hebben producten prijzen en een prijs geeft informatie over de schaarste van het product. Uiteraard is het ook mogelijk om op andere manieren dan via geld informatie over schaarste over te brengen. Waarschijnlijk wordt dat echter net zo’n chaos als nu met de milieukeuren. Milieukeuren afdrukken op producten is overigens voorlopig een goede zaak, maar overbodig zodra het volledige behoud van stabiliteitsgoederen (zie verderop) volledig wordt doorberekend.

De regulatieve functie: deze bestaat uit twee onderdelen: de distributieve-, en de feed-back-functie.

De distributieve functie: een prijs is naast dat deze informatief is tegelijkertijd ook een materiële stimulans of rem om het product te kopen. Wanneer iemand in de maand mei spercibonen wil kopen dan zal hij of zij aan de prijs merken of de groente op dat moment een schaars product is. Een hoge seizoenprijs vergroot de kans dat het product terechtkomt bij hen die het meest van spercibonen houden (over inkomensverschillen heb ik het nog).

De feed-back-functie: door voor een product als spercibonen als gevolg van een hoge seizoenprijs meer te betalen, of er minder van te nemen, blijft de arbeid van de producent in verhouding tot de consumptie. Dit alles via een traploos en universeel communicatie systeem met een minimum aan rompslomp.

De overbruggings-functie: geld is geboren uit anonimiteit en heeft als zodanig grote voordelen. Met geld op zak is het mogelijk om waar dan ook winkels binnen te lopen en te pakken wat je maar nodig hebt. Je hoeft nergens lid van te zijn, je hoeft geen deel van een gemeenschap te zijn, en je hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Geld overbrugt de afstand tussen productie en consumptie.

De sociale functie: geld maakt het weliswaar mogelijk om in anonieme situaties aan spullen te komen en dat schenkt veel bewegingsvrijheid, maar aan die anonimiteit zit ook een onmenselijk aspect. Het is niet leuk om ergens spullen te halen en daar niets voor terug te kunnen doen. Ook in een anonieme sfeer, of juist doordat de anonimiteit groot is, ontstaat het gevoel iets terug te willen doen. Door te betalen voor producten is kopen niet langer een kwestie van alleen maar dingen bij mensen halen, maar gaat kopen weer wat meer lijken op dingen met elkaar uitwisselen. Het brengt de menselijk maat terug in een op zich anonieme economie.

 

Het nadeel van een geldeconomie is dat alleen mensen met geld eraan kunnen deelnemen. Het in verregaande mate doorvoeren van een geldeconomie (zoals in Nederland het geval is) in dan ook alleen sociaal te verantwoorden als daar minstens een basisinkomen tegenover staat. In Nederland is dat basisinkomen er feitelijk, het wordt alleen nog niet zo genoemd en als zodanig georganiseerd. Tegen het basisinkomen zijn betekent feitelijk mensen (in laatste instantie) het recht op leven ontzeggen.

Rente
Als ik zoveel geld had dat ik een bank kon beginnen dan zou ik dat geld alleen uitlenen aan projecten die ik ideologisch helemaal zie zitten. Ik zou geen rente vragen. Voor het uitlenen van het geld aan andere projecten zou me eenvoudigweg de motivatie ontbreken. Wanneer het echter zou ontbreken aan het soort projecten dat mij enthousiast maakt, of wanneer deze niet rendabel zouden zijn, dan zou ik overwegen om het geld onder bepaalde ecologische en sociale minimumvoorwaarden ook aan andere projecten uit te lenen. Ook dan zou ik echter gemotiveerd willen zijn, en omdat die motivatie niet echt van de inhoud kan komen, zou ik besluiten om financieel voordeel van dergelijke projecten te gaan trekken. Ik zou besluiten om kosten te gaan berekenen. Ik zou het echter geen rente noemen maar bijvoorbeeld zoiets als desintegratieheffing. Dat vanwege het feit dat het project dat ik steun niet bijdraagt aan mijn ideale wereld. Met zo’n heffing zou ik ze het wat moeilijker maken en met het geld dat ik binnen krijg zou ik dan proberen de projecten die ik wel zie zitten alsnog 'rendabel' te maken.

Met dit verhaaltje probeer ik twee dingen aan te geven. Op de eerste plaats dat het renteloos uitlenen van geld volgens mij vastzit aan idealisme, niet alleen aan het idealisme van rentevrij uitlenen als zodanig, maar ook met een idealisme dat betrekking heeft op de inhoud van de projecten zelf. Op de tweede plaats dat rente past bij een rechts-liberale opvatting van vrij ondernemerschap. (Rechts-liberaal: individuele vrijheid zonder bekommernis over de vrijheid van anderen.) Rente maakt het mogelijk dat geld kan rollen in een maatschappij waar gemeenschappelijke idealen ontbreken. Rente heeft in die zin voor- en nadelen. Het voordeel is dat er door mensen die het beste met onze aarde voor hebben geld geleend kan worden. Het nadeel is dat er ook asociale en milieuvervuilende projecten gefinancierd kunnen worden. Een ander nadeel is dat er als gevolg van rente een geldstroom is van de goedbedoelenden naar de niet goed willenden. Het nadeel van het op dit moment afschaffen van rente is dat het ook voor schadelijke projecten gemakkelijker wordt om geld te lenen. Het afschaffen van rente als middel om de wereld te verbeteren is in mijn ogen daarom te economistisch. Het op die wijze veranderen van het systeem kan een averechtse uitwerking hebben. Ik stel daarom voor om niet langer te pleiten voor het afschaffen van rente. Laat de kapitaalbezitters maar in hun eigen rente gaar koken. Wat ik voorstel is om een leenboycot in te stellen (voor lenen met rente). We stappen af van het consumptieve idee van lenen en we gaan weer sparen. Sparen bij fondsen die onze eigen doelstellingen onderschrijven en waarmee op termijn projecten kunnen worden gestart. En als we in die tussentijd niets te eten hebben, of geen dak boven ons hoofd hebben, dan gaan we de barricades op. Maar we gaan niet lenen met rente.

Slot
Ik heb in dit stuk van verschillende economische systemen proberen aan te geven dat ze niet onvermijdelijk onmenselijkheid/uitbuiting/onderdrukking met zich meebrengen. Dat houdt echter niet in dat ik ze ook propageer. Waar het mij om gaat is onbevooroordeeld naar de economie te kunnen kijken, niets bij voorbaat te veroordelen, en nuchter te kunnen bekijken welke bestaande en/of experimentele werkwijzen/systemen/verhoudingen met het meeste effect op welke plaatsen kunnen worden toegepast.

 

 Michèl Post

 

Dit artikel verscheen eerder in NN 177  -  februari 1995