GA NAAR INHOUDSOPGAVE
GA NAAR LITERATUUR A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Y Z
GA NAAR SAMENVATTING



HOOFDSTUK 12
DE OORZAKEN VAN VITAMINE B12-GEBREK

12.1 Overzicht van de oorzaken van B12-gebrek

12.2 Iets meer over:
12.2.1 Pernicieuze anemie
Pernicieuze anemie (ook wel Addison's pernicieuze anemie of Biermer's pernicieuze anemie) is in ons deel van de wereld de meest voorkomende vorm van B12-gebrek. Ondanks de naam van de ziekte (letterlijk: verderfelijke bloedarmoede) duidt pernicieuze anemie op een ziekte van de ingewanden. Pernicieuze anemie-patiënten zijn niet in staat om B12 op te nemen als gevolg van het ontbreken of het niet functioneren van intrinsieke factor. Dat kan verschillende oorzaken hebben.
Een belangrijke oorzaak is het in het bloed en het maagsap voorkomen van anti-lichamen tegen intrinsieke factor. Er zijn twee soorten: blokkerende anti-lichamen, deze maken het voor B12 onmogelijk om aan intrinsieke factor gehecht te raken; en bindende anti-lichamen, deze verhinderen dat het B12 /intrinsieke factor-complex de darmwand kan passeren. Zeventig procent van de pernicieuze anemie-patiënten heeft anti-lichamen van het blokkerende type, dertig procent van hen heeft anti-lichamen van het bindende type. Heel soms worden bij pernicieuze anemie-patiënten geen anti-lichamen tegen intrinsieke factor gevonden, en soms zijn ze juist wel aanwezig bij mensen zonder pernicieuze anemie, maar vaak krijgen deze laatsten de ziekte dan binnen een paar jaar, of zijn het mensen met diabetes, een overactieve schildklier of nog andere ziekten.
Een andere oorzaak voor de slechte opname van B12 bij pernicieuze anemie-patiënten, is de aanwezigheid van anti-lichamen tegen de pariëtale cellen in de maagwand, waardoor deze geen intrinsieke factor meer afscheiden. Anti-lichamen tegen de pariëtale cellen worden bij pernicieuze anemie-patiënten weliswaar vaak aangetroffen, maar worden soms ook bij gezonde mensen en bij mensen met andere ziekten dan pernicieuze anemie aangetroffen (bijvoorbeeld gastritis). Voor het vaststellen van pernicieuze anemie is het aantonen van anti-lichamen tegen de pariëtale cellen daarom een minder geschikte methode dan het aantonen van anti-lichamen tegen intrinsieke factor.
Pernicieuze anemie kan tot slot ook nog het gevolg zijn een aangeboren afwijking waardoor de pariëtale cellen en/of intrinsieke factor biologisch niet actief zijn [Carmel 1989].
Pernicieuze anemie is in wezen een auto-immuunziekte: het lichaam vormt anti-lichamen met als gevolg dat er geen (werkzame) IF meer wordt afgescheiden. Zoals reeds gezegd is de afwijking vaak erfelijk. Pernicieuze anemie komt het meest voor bij mensen tussen de 40 en 70 jaar, en méér bij mensen uit noordelijke streken dan bij mensen uit zuidelijker streken. Verder komt de ziekte meer voor bij mensen met blond vroeg-grijzend haar, blauwe ogen, hoge jukbeenderen [Hoffbrand] en bloedgroep A [Haanen 1979]. Ook komt pernicieuze anemie meer voor bij witte dan bij zwarte mensen [Baker 1967] en vaker bij mannen dan bij vrouwen [Haanen 1979]. In Afrika komt pernicieuze anemie ook voor, maar de ziekte is er zeer zeldzaam; misschien lijkt dat echter maar zo, door een gebrek aan onderzoek. Ook bij kinderen komt pernicieuze anemie weinig voor [Kunze 1977].

12.2.2 Gastrectomie
Dit is het operatief geheel of gedeeltelijk verwijderen van de maag. Het is logisch dat er na een dergelijke operatie geen intrinsieke factor meer door de maag kan worden afgescheiden.
Tussen de 0 en 15 jaar na gastrectomie ontstaan vaak bloedafwijkingen als gevolg van B12-gebrek. De neurologische aandoeningen worden bij gastrectomie nogal eens over het hoofd gezien. Deze ontstaan tussen de 4 en 9 jaar na de operatie en kunnen optreden zonder de veel bekendere afwijkingen van het bloed [Olivarius 1968]. Een verschil met Addison's pernicieuze anemie is dat de opnamestoornis in veel gevallen minder totaal is [Kunze 1977].

12.2.3 Gebruik van de pil
In een onderzoek [Wertalik 1972] waar 20 gezonde pilgebruikende vrouwen aan mee deden, was de B12-concentratie in het bloed 40 procent lager dan in de controlegroep. Gemiddeld 221 versus 372 picogram per ml (162,5 en 273,5 picomol per liter). Geen verschil werd gevonden met de vrouwen uit de controlegroep die in de laatste drie maanden van hun zwangerschap waren. Dit komt doordat gedurende de zwangerschap de B12-concentratie altijd al daalt. Als gevolg van het pilgebruik waren 10 van de 20 vrouwen onder de grenswaarde van 200 picogram B12 per ml gekomen. Drie van hen kwamen zelfs onder het peil van 100 picogram B12 per ml. Bij vier vrouwen werd de B12-concentratie in het bloed vóór het pilgebruik en de concentratie tijdens het pilgebruik (bij dezelfde vrouw) met elkaar vergeleken. Bij de laatste verminderde de hoeveelheid B12 met 24 tot 58 procent. Een dergelijke verlaging kan binnen 5 maanden pilgebruik al een feit zijn. Voor vrouwen bij wie vitaminetekorten dreigen en die de pil willen blijven gebruiken kan het gebruik van multivitaminepreparaten aan te bevelen zijn. Onderzoek heeft echter aangetoond dat ook bij het gecombineerd gebruiken van de pil en deze multivitaminepreparaten de vitaminegehalten A en B12, in tegenstelling tot die van andere vitamines, niet toenamen [Mooij 1991].

12.2.4 Analogen
Er moet rekening mee worden gehouden dat er zich in het bloed naast echte B12 ook analogen kunnen bevinden. De meeste analogen komen het lichaam waarschijnlijk binnen via het ileum [Shaw 1987]. Niet alle bepalingsmethoden zijn in staat om de analogen van de echte B12 te onderscheiden. Hierdoor kan een verkeerd beeld over het B12-gehalte van het bloed ontstaan. In één onderzoek van Carmel [1988c] naar het vóórkomen van analogen in het bloed werd bij 364 mensen met een lage B12-concentratie de B12-concentratie van het bloed(serum) opnieuw gemeten. De resultaten van dit onderzoek kunnen mogelijk van betekenis zijn voor de vraag waarom sommige mensen als gevolg van B12-tekorten bloedafwijkingen krijgen, terwijl anderen juist schade oplopen aan het zenuwstelsel. Door gebruik te maken van verbeterde CPB kon worden aangetoond dat mensen met een hoge concentratie analogen een grotere kans hebben op neurologische aandoeningen. Mensen met een lage concentratie analogen zullen volgens dit onderzoek relatief eerder met bloedafwijkingen te maken krijgen. Resultaten: in de controlegroep (269 personen) bleek de concentratie analogen in het bloed gemiddeld 107 picogram per ml (79 picomol per liter) te zijn. In de onderzochte groep met een lage B12-concentratie (364 mensen) varieerde de analogen-concentratie van 0 tot 330 picogram per ml (0 tot 243 picomol per liter). In het deel van de groep waarvan de mensen voornamelijk bloedafwijkingen hadden (19 personen) was de analogen-concentratie gemiddeld 72 picogram per ml (53 picomol per liter). In het deel van de groep met voornamelijk neurologische aandoeningen (76 personen) was de analogen-concentratie gemiddeld 114 picogram per ml (84 picomol per liter).
Elders wordt gesuggereerd dat analogen neurotoxisch (toxisch = giftig, dus giftig voor de zenuwcellen) zouden kunnen zijn [Colman 1984]; [Kondo 1981]. Het is de vraag of de analogen in directe zin schade aanrichten aan het zenuwstelsel of dat de uitkomst van het onderzoek moet worden verklaard uit de mogelijkheid dat de analogen in het zenuwstelsel gewoon geen enkele werking hebben, maar wel een cobalamine-achtige werking hebben in het beenmerg. Het is goed mogelijk dat de analogen in het bloed van veel mensen afkomstig zijn van het vlees dat zij eten. Bepaalde bestanddelen uit multivitamine- en mineralenpreparaten (koper, ijzer, vitamine C) staan erom bekend dat ze B12 om kunnen zetten in schadelijke analogen (zie 19.2). In de veeteelt worden dergelijke preparaten veelvuldig gebruikt. Vooral bij varkens en kippen, maar ook bij koeien in de eerste drie levensmaanden [Herbert 1982c]. Vlees kan daardoor veel analogen van vitamine B12 bevatten. Het zou kunnen dat veganisten die regelmatig gebruik maken van B12-preparaten (2 microgram per dag), minder kunstmatig geproduceerde B12 gebruiken dan mensen die vlees uit de bio-industrie eten. Vanwege het analogengehalte is het gebruik van multivitamine- en mineralenpreparaten af te raden.

12.2.5 Bloed geven
Bloeddonor zijn kan nauwelijks hoofdoorzaak zijn voor het ontstaan van B12-tekorten. Reken maar mee: je geeft twee maal per jaar een halve liter bloed. Dat is één liter per jaar. Stel dat het bloedserum ongeveer 200 picogram B12 per ml bevat dan kom je op 0,2 microgram B12 per jaar. De hoeveelheid B12 van de rode bloedcellen is ongeveer 57 % van de hoeveelheid B12 in het serum [Herbert 1983a], dat is in dit geval 0,09 microgram, samen is dat dus 0,29 microgram. Dat is 14,5 procent van de behoefte van 1 dag (gesteld op 2 microgram).
Wanneer er reeds een latent vitamine B12-tekort bestaat en er geen dagelijkse B12-aanvulling is (bijvoorbeeld als gevolg van veganistisch eten zonder supplementen), kan de B12-concentratie als gevolg van bloedgeven net onder de kritische grens komen en kunnen er als gevolg hiervan B12-gebreksverschijnselen optreden. Een andere complicatie kan zijn dat door een reeds bestaand B12-tekort het beenmerg niet in staat is om, na het geven van bloed, nieuw bloed aan te maken en er bloedarmoede optreedt. Het voordeel van bloedgeven is overigens dat het bloed halfjaarlijks wordt onderzocht (echter niet op B12-gehalte).

12.2.6 Lachgas
Van distikstofoxide (N2O), een kleurloos gas, ook wel lachgas genoemd, werd ooit gedacht dat het een inert gas was. Het kan echter bepaalde vormen van B12 omzetten in onwerkzame analogen door een sterk oxiderende werking op kobalt [Chanarin 1980]. Voor zover bekend heeft lachgas op andere chemische reacties of stoffen geen invloed. Lachgas is een zogenaamd anesthetisch gas dat wordt gebruikt bij verdovingen: bij grote operaties maar vooral ook bij de tandarts. In verschillende onderzoeken werd vastgesteld dat als gevolg van het gebruik van N2O voor verdoving, het beenmerg van de patiënten na een langdurige operatie vergelijkbaar was met dat van pernicieuze anemie-patiënten. Na toediening van B12 werd het beenmerg weer normaal. Ook zijn zenuwbaanaantastingen vastgesteld bij mensen die beroepsmatig met N2O werken, met name bij tandartsen en operatiekamerpersoneel [Armstrong 1974]. Bij mannelijke tandartsen die N2O gebruikten kwamen 75% meer leverziekten voor, 70% meer neurologische ziekten en kwamen 55% meer spontane abortussen voor bij hun vrouw, in vergelijking met mannelijke tandartsen die geen N2O gebruikten. Bij vrouwelijk tandartsassistentes kwamen 155% meer spontane abortussen voor, 80% meer erfelijke afwijkingen en 90% meer gevallen van kanker, in vergelijk met tandartsassistentes die niet met N2O in aanraking kwamen.
Ook bij mensen die thuis slagroom maakten met kant-en-klaar slagroom-spuiten zijn aandoeningen gevonden. In deze spuitbussen wordt lachgas als drijfgas gebruikt. Deze spuitbussen zijn ook in Nederland te koop van de merken: Mona, Servi, Menkomel, Chocobic, Albert Hein, Milsani, Farm en Domo. Ook bestaan er losse lachgascapsules voor het bereiden van slagroom.
Lachgas heeft vooral een verwoestende werking op methylcobalamine. Doordat er gebrek aan methylcobalamine ontstaat, stopt de aanmaak van methionine. Alle bijwerkingen van lachgas worden waarschijnlijk veroorzaakt door het gebrek aan methionine [Yagiela 1991]. Adenosylcobalamine lijkt minder te worden aangetast. Dit wordt bevestigd door het feit dat patiënten, die als gevolg van blootstelling aan N2O zenuwbaanaandoeningen ontwikkelen, veelal een normale vitamine B12-concentratie hebben (het methyl-cobalamine-aandeel van het totaal aan cobalaminen is bij volwassenen heel klein) [Layzer 1978]. Waarschijnlijk veroorzaakt een kortstondige maar zware blootstelling aan lachgas een megaloblastair beenmerg en geen schade aan het zenuwstelsel, en veroorzaakt een langdurige maar lichte blootstelling ernstige neurologische aandoeningen en geen bloedafwijkingen.
Ook zonder een bezoek aan de tandarts of het gebruik van slagroomspuiten kunnen mensen in aanraking komen met lachgas. De grootste bron van lachgas is namelijk de verbranding van hout, gas, olie en kolen en het gebruik van kunstmest. Tenslotte ontstaat ook lachgas in de chemische industrie, bijvoorbeeld bij de productie van nylon [Hagendoorn 1991]. Voor veganisten die nauwelijks B12 binnenkrijgen kan blootstelling aan de algemene verontreiniging met lachgas misschien tot een versnelde uitputting van de B12-voorraad leiden (hypothese van de auteur).
 



GA NAAR INHOUDSOPGAVE
GA NAAR LITERATUUR A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Y Z
GA NAAR SAMENVATTING